De geschiedenis van de Rozekruisers Orde 4 – De Orde in Holland: Torrentius en Spinoza

Het schijnt dat Nicolas Barnaud in 1591 in Holland was en daar Rozekruisers om zich heen verenigde. Door Semler wordt gewag gemaakt van een Societas van Isaäcus Hollandus als moedervereniging van de Duitse Rozekruisers, die zich in 1592 groepeerden. Er waren twee aangesloten wetenschappers, vader en zoon, beiden Isaäc genaamd. De vader deed een aantal ontdekkingen en construeerde onder andere een Reverbeeroven voor metaalbewerking. Vader en zoon gaven samen een tiental werken uit over chemie, alchimie, botanie, et cetera waaruit later Paracelsus en Boyle geput hebben. In 1601 richtte Barnaud in Gouda een oproep tot de Hermetische Meesters.

Sorbière, die lang in Holland woonde en overal met de Rozekruisers contact zocht, schreef onder andere: “dat er geen land ter wereld is dat de Broeders van het Rozekruis zo goed gezind is als Holland, waar diegenen die het geheim van het Grote Werk kennen, zo veel vrijheid genieten.” Een andere schrijver zegt, dat er in 1622 centra van Rozekruisers waren in Amsterdam en in ‘s­-Gravenhage, waarvan de leden tot de aanzienlijke klasse behoorden en in een paleis vergaderden. Hij noemt ook centra in Neurenberg, Erfurt, Hamburg, Dantzig, Mantua en Venetië. De belangstelling in de studie van de natuurfilosofie was in Holland zo groot, dat Irenaeus Agnostus in 1619 in Dordrecht zijn Regula Vitae uitgaf, waarin hij de “hochberühmte tugendhaften Fraternität des R.C.” prees. De befaamde Engelsman Robert C. Fludd publiceerde in 1616 te Leiden zijn Tractatus Apologeticus integritatem Societas de Rosae Crucis. In 1615 verscheen een Hollandse vertaling van de Fama Fraternitatis R.C., die geschreven was door Abraham von Hoberweschel.

Holland was hét land van de vrijheid van gedachte. Reeds Coornhert (1522-1590) – de voornaamste leider van de Rederijkers, de humanist, die beurtelings door katholieken en protestanten vervolgd werd – had getracht het Kruis met de Roos te verzoenen, zoals Mr. F. Wittemans het uitdrukt. Er was in Holland een groot aantal levensbeschouwelijke groeperingen. De syncretisten en alchimisten genoten zelfs de bescherming van de stadhouders. Barnaud maakte Maurits openlijk bekend als hun beschermer. Ook Frederik Hendrik, die geleerden goed gezind was en te Cassel in het R.C.­kapittel was opgenomen, nam de Fratres in bescherming. Behalve Amsterdam en ‘s ­Gravenhage werd ook Warmond als middelpunt van R.C.­ activiteiten genoemd. Warmond stond overigens bekend als een brandpunt van vrijdenkerij.

Torrentius

De Rozekruisers in Holland ontkwamen echter niet aan de vervolging waarmee in de zeventiende eeuw de vrijdenkers en zij die kennis van de hogere wetten zochten, in het algemeen bejegend werden, zoals de geschiedenis van de schilder Torrentius, een oudere tijdgenoot van Rembrandt, aantoont. In het begin uitte deze vervolging zich in vernederende kritiek. Zo verscheen in 1622 een boekje getiteld: Spieghel der Broeders van den roose kruysse, in dicht beschreven door een liefhebber der waerheyt, ons lerende dat er te Warmond lieden waren die zich voor Rozekruisers uitgaven, en wat men onder het volk van hen vertelde. Ze werden afgeschilderd als suppoosten van Satan, en als ketters en boeven (Wittemans). Ook verschenen er ongegronde verdachtmakingen in Wassenaers Historisch Verhael. Uit een antwoord op deze kritiek blijkt onder andere dat de Rozekruisers van Warmond vergaderden in het paleis van Frederik Hendrik op het Noordeinde in ‘s-­Gravenhage. De Rozekruisers zouden niet lang van deze vrijheid van denken, die door Sorbière zo hoog geroemd was, genieten. De protestantse orthodoxie duldde het vrije onderzoek en de wijsgerige beschouwingen der Rozekruisers buiten de Heilige Schrift om, niet. In 1624 werd door de Gecommitteerde Raden van Holland, Zeeland en Friesland aan het Hof van Holland opgedragen, een onderzoek tegen de Rozekruisers in te stellen, en er werd een oordeel over hen gevraagd aan de theologische faculteit in Leiden. Het judicium van de Leidse theologen, in meer dan 3000 woorden Latijn, was natuurlijk vernietigend. Als gevolg van dit onderzoek ontving het Bestuur van de stad Haarlem een schrijven waarin gewaarschuwd werd dat een sekte, zich noemende Broeders van den Roosen Cruce (“die daegelicx meer ende meer toeneempt ende sich selven uytstreckt”) zich ook te Haarlem gevestigd had en dat deze lieden “in de religie seer erroneus ende ketters” waren. De heren van Haarlem werd verzocht, al het nodige te doen om de sekte te weren en speciaal te letten op ene Torrentius “die geseit wort wel eenen van de principaelsten ten wesen der voorsz. secte.”

Torrentius werd dus aangewezen als een gevaarlijk individu, en deze jonge, vrolijke en zeer begaafde maar onvoorzichtige schilder, werd gemakkelijk het slachtoffer van de wrede, middeleeuwse vervolgingslust. Hij werd belogen en belasterd. Er werden verklaringen afgelegd en notariële akten opgemaakt van de uitlatingen die men van hemzelf of via derden over hem gehoord zou hebben, of van toasten die hij of zijn vrienden zouden hebben uitgebracht. Sommige uitlatingen waren toen al vijftien jaar eerder gedaan. In de meeste gevallen werden de verklaringen niet door getuigen ondersteund.

Torrentius en zijn vriend Coppens werden op 29 augustus 1627 gevangen genomen. Men trachtte het voor te stellen alsof de openbare mening dit eiste. Uit de geschiedenis van het proces tegen Torrentius blijkt echter, dat er andere machten waren die hem belaagden. Het is duidelijk dat zijn voornaamste vervolgers twee gereformeerde predikanten waren, namelijk de dominees Henricus Geesteranus en Dyonisius Spranckhuysen, die zorgvuldig achter de schermen bleven en anderen aanzetten tegen Torrentius te getuigen, en die zich zelfs niet ontzagen de waard en de waardin van een herberg aan te zetten tot valse getuigenis. Coppens werd verbannen. Torrentius echter werd eerst gefolterd.

Hoe onmenselijk wreed het bij die foltering toeging, blijkt uit de getuigenis van een paar mensen, die de beul uitgehoord hadden na de foltering, van welke beul verklaard werd: “dat hij ten tijde als hij den voorsz. Torrentius zoude pijnigen, hem eerst het wafelijser op zijn scheen gestelt, ende tselve wel vast toegeschroeft hadde, dat hij hem also voorts de gewichten aen sijn beenen gehangen ende de handen achter om gebonden met hulpe van Pieter Soenen, een van des Heers Officiers dienaers, hadde opgetrocken, soo sterk en veel zij met heur beyden konden. Ende bij den voorsz. Heere Officier geseyt sijnde, dat het al nog beter moste aengaen, dat hij daerop hadde geantwoordt, met zijn tweën nijiet meer te cunnen doen; datte voorsz. Heer Officier daerop buyten camer was gegaen ende noch twee andere zijnders dienaers binnen geroepen hadde, dat zij alsdoen met hun vyeren den voorsz. Torrentius hadden opgetrocken sooveel als sij konden, ende hem also een tijt langh laeten hangen. Verclaerde mede de voorsz. Scherprechter noch tegens hen getuygen als hij met Caterollen ofte met schijven pijnicht, dat sulcx langsamerhandt toegaet, oock beter ende gemackelijcker is voor de patiënt. Doch dat met sulcke fortse ende geweldich trecken als den voorsz. Torrentius aangedaan was, de leden nootsaeckelijcken vuyt malkander mosten. Ende dat hij selffs met hem medelijden hadde gehadt, alsoo hij sach, dattet een eerlijck man was.”
Iemand anders schreef over deze rechtspleging als volgt: “Als noch bidden noch smeeken bij hem iets vernogt, is hij aan de Pijnbank gebracht; alwaar hij met zwaare tormenten is gepijnigt. Maar hij, als onbeweeglijk, heeft de torture uitgestaan, en als eenen anderen Socrates, zich gehouden onverwinnelijk van gemoed: zo dat zijn Rechters er niets hebben kunnen uitperssen, van ‘tgeene daar zij hem mede betichten.”
Op 25 januari 1628 werd Torrentius berecht. Geheel verlamd werd hij naar de terechtzitting gedragen. Er was een ontzaglijke toeloop van volk; men was van heinde en ver gekomen. Ook Jonker Lodewijk van Nassau was met zijn gevolg naar Haarlem gekomen om de rechtszitting bij te wonen. Ondertussen hadden de donkere machten die zich inspanden om het doorbreken van het Licht te verhinderen, niet stil gezeten. Ze hadden de publieke opinie bewerkt en tegen de weerloze Torrentius ingenomen. Torrentius werd extra ordinaris berecht. Waarom hij niet ordinaris berecht werd, mag wel blijken uit het van Willem van Alphen van 1682. Daar leest men: “FormulierenboekVan extra­ordinarie proceduijren werden geen notulen in de Rolle van de Procureur Generaal gehouden, als wel gedaen wert tegens dengenen daer ordinaris tegens wert geprocedeert. Alsser extra­ordinaris geprocedeert en Rechtgedaen wert op de Confessie van den Delinquant, mag denselven van de Condemnatie niet appeleren nogte reformeeren.”

De stad Haarlem wilde niet, zoals uit de stukken blijkt, in een “onnodig ende oneyndelyck” proces verwikkeld worden en daarom moest Torrentius weerloos gemaakt worden. Alhoewel Prins Frederik Hendrik met een persoonlijk schrijven trachtte te interveniëren om Torrentius toe te staan ordinaris te procederen en op cautie (borgtocht) losgelaten te worden, schijnt dit op de Haarlemse Heren niet de minste invloed uitgeoefend te hebben. Maar aangezien Torrentius niet bekend had, niettegenstaande hij “met zwaare tormenten is gepynigt”, waren de Haarlemse rechters enigszins met het geval verlegen. Men won toen het advies van een vijftal advocaten te ‘s­Gravenhage in. Hun conclusie en advies eindigt met de woorden: “Oick niettegenstaende dat dvoorsz. T. getortureerd zijnde, geene naeder Confessie hadde gedaen, alsoo hij alsdan zal werden gecondemneert nyet als confessus, maer als plenario convictus”. Hij werd aldus op grond van overtuiging veroordeeld. In het proces werd niet de minste aandacht geschonken aan de tegenverklaringen van de getuigen à decharge. Torrentius werd veroordeeld wegens “insonderheyt zijne godtloosheyt, abominabele ende grouwelicke blasphemie, mitsgaders schrickelycke ende zeer schadelycke heresie, waardoor hij gecommitteert heeft onder meer andere delicten Crimen Lese Majestatis Domini ende mitsdien ‘t hoochste Crimen”.
De eis was de brandstapel; het vonnis luidde twintig jaar gevangenisstraf. Een tweede poging van de Prins tot interventie had evenmin succes. Eindelijk wendde koning Karel I van Engeland, die een groot vereerder was van de schilderkunst van Torrentius, zich met een persoonlijk schrijven tot de Prins van Oranje, waarin hij het betreurde dat een zo zeldzaam talent verloren zou gaan. Zeer tactvol zegt de koning, dat Torrentius terecht voor zo’n enorme misdaad gestraft is, maar dat de reeds ondergane gevangenschap (twee jaar) en andere kastijdingen de justitie toch wel enigszins voldaan zullen hebben. De Haarlemse Heren wilden hun slachtoffer echter niet loslaten. Onverwachts, nu buiten de Haarlemse Heren om, tekende de Prins het pardon. Torrentius werd hofschilder van Karel I. Hij bleef tot 1642, dus twaalf jaar lang, in Engeland, maar de folteringen hadden zijn lichaam gebroken. Van de eens schitterende verschijning was slechts een wrak over toen hij naar Amsterdam, naar zijn moeder, terugkeerde. Hij kwam thuis om te sterven. Op 17 februari 1644 werd zijn stoffelijk overschot in de Nieuwe Kerk begraven.

Baruch Spinoza

Al hadden de folteringen van de pijnbank zijn stoffelijk lichaam geteisterd en onherstelbare schade gedaan, Torrentius’ geest en talent hadden onder de doorstane ellende niet aan kracht ingeboet, zoals blijkt uit een van de weinige van hem bekende werken, die hij in Engeland geschilderd moet hebben. Het is het tafereel van Jezus met de Farizeeën en de overspelige vrouw (Johannes 8: 3-11).

Dit stuk is tevens de vergelding van een groot kunstenaar. Hierin heeft hij namelijk degenen die de hoofdschuldigen waren aan zijn vervolging, afgebeeld in de gedaanten van de sinistere figuren der Farizeeën, die men zich uit het bijbelse verhaal voor de geest kan halen. Daar herkent men in de portretten de dominees Henricus Geesteranus en Dionysius Spranckhuysen en de wrede Schout van Haarlem, Cornelis van Teylingen; daar is de Doctor Jacob Hogenheym afgebeeld en vindt men de gelijkenis met de waard en waardin Schapenberch. Dit schilderij bevat bovendien nog andere bijzonderheden die voor de geschiedenis van de Rozekruisers in Holland van belang zijn. Wij komen hierop nog terug.

De veroordeling van twee van de vooraanstaande Rozekruisers, Torrentius en Coppens, was een zware, maar geen dodelijke slag voor het Rozekruiserswerk in Holland. Hun invloed, ook naar buiten, bleef nog lange tijd bestaan, zoals bijvoorbeeld in de Rederijkerskamers en bij Hollands grootste wijsgeer Spinoza. Men kan zelfs zeggen dat het Rozekruisers-ideaal verwezenlijkt is in Spinoza. Zijn ethica stond boven de geloofsverschillen van Christenen, Joden en Moslims. Het zegel van Spinoza vertoont een Roos. Hij droeg dit zegel aan een sleutel, als symbool van de toegang tot de verborgen waarheid. Spinoza wilde persoonlijk, als een ware Rozekruiser, onopgemerkt voorbijgaan; hij verbood zelfs dat zijn naam op de Ethica vermeld werd. In de Korte Verhandelingen zowel als in de aantekeningen van de Tractatus Theologico ­Politicus beveelt hij geheimhouding aan. Deze houding van Spinoza, geheimhouding en het niet vermelden van zijn naam op zijn geschriften, is volkomen in overeenstemming met de tradities van de Rozekruisers. Ook heden nog. Waar dus de Rozekruisersleringen aangeboden worden onder de naam van een bepaalde schrijver, is het gerechtvaardigd om dergelijke leringen niet als die van de Orde Rosae Crucis te aanvaarden. Wel zijn er in de twintigste eeuw boeken verschenen die door vooraanstaande Rozekruisers geschreven zijn, maar deze behandelen een of ander onderwerp van algemeen belang, gezien vanuit een Rozekruisersstandpunt, en zij bevatten niet de Rozekruisersleringen, ­kunsten en ­wetenschappen.

Torrentius was overigens niet de enige of eerste Rozekruiser­martelaar. Reeds in 1620 was Adam Haselmeyer, secretaris van Aartshertog Maximiliaan, met enige andere Rozekruisers door ‘den Hogen Raad van Mechelen’ als ketter en magiër levenslang tot de galeien veroordeeld en hun vereniging als “perniciosa magorum Societas” gebrandmerkt. Wassenaers Historisch Verhael vermeldt, dat in diezelfde tijd vijf broeders Rosae Crucis in Duitsland werden opgehangen. Ook in Spanje en andere landen hebben zeer velen door de eeuwen heen hun band met het Rozekruis met hun bloed bezegeld.