Onlangs was ik in gesprek met een vriend die het vak Filosofie geeft op een middelbare school. Ik vroeg hem wat er nou anders is aan de filosofie van nu vergeleken met die van de Grieken en de Romeinen. Het antwoord was heel verhelderend en het geeft meteen aan wat er fundamenteel mis is met het moderne westerse denken. Voor de filosofen in de oudheid was filosofie namelijk een praktische levenswijze. Voor de moderne filosoof is filosofie meestal niet meer dan een theoretisch en abstract bouwwerk.
De Grieken en de Romeinen vroegen aan hun filosofen: “Hoe word ik een gelukkig mens?” De filosoof antwoorde: “Door van deugd de basis van je leven te maken. Wees verstandig, rechtvaardig, matig en moedig in alles wat je doet.” Een mens kan van nature deugen, maar deugd is ook aan te leren. Dat werd vervolgens ingevuld met bepaalde oefeningen, afhankelijk van de filosofische school. De neo-platonisten vulden dat bijvoorbeeld anders in dan de stoïcijnen. De precieze namen van de vier belangrijkste deugden verschilden een beetje per school: de ene filosoof had het over wijsheid, de andere noemde het verstandigheid of ook wel voorzichtigheid. Zo ook had de ene filosofie het over moed en de andere benadrukte standvastigheid, of gematigdheid, of zelfbeheersing. Het zijn verschillende aspecten van dezelfde deugd.
In het christendom kwamen hier nog drie zogeheten ‘kardinale’ deugden bij: geloof, hoop en liefde. Dit zijn ook moeilijke begrippen. In tweeduizend jaar hebben de diverse stromingen binnen het christendom hier zo veel verschillende invullingen aan gegeven dat de oorspronkelijke betekenis verloren lijkt te zijn gegaan. ‘Geloof’ is niet hetzelfde als religie. Het ‘geloof’ wordt vaak blind genoemd. Is ‘geloof’ het aannemen van kerkelijke dogma’s, zonder er bij na te denken? Is ‘geloof’ het accepteren van Christus (of Boeddha, of Krishna, etc.) als je persoonlijke verlosser, na een persoonlijke crisis? Of is ‘geloof’ een diep van binnen ervaren vertrouwen in een goddelijk plan? Het Engelse woord ‘faith’ komt het meest in de buurt van dat laatste. Dit vertrouwen kan gesterkt worden door een diepgaande kennis van de wetten van de natuur. Deze geven ons inzicht in God’s werk. En vanuit dat inzicht in God’s werk, in combinatie met de eigen mystieke ervaring, verandert blind geloof in gnosis (‘zeker weten’).
Toen in de Griekse mythologie Pandora de doos, die zij van de goden dicht moest houden, in haar nieuwsgierigheid opende, kwam daar alle ellende uit die de mensheid sindsdien plaagt. ‘Hoop’ lag op de bodem van de doos van Pandora. Dit verhaal laat in het midden of ‘hoop’ de laatste plaag is, of dat ‘hoop’ misschien juist het geschenk van de Goden is waarmee we deze plagen het hoofd kunnen bieden. In de Christelijke symboliek wordt ‘hoop’ in ieder geval afgebeeld als een anker. Het anker houdt een schip op zijn plek als wij op zee door de stroming of de wind dreigen weg te drijven. ‘Hoop’ houdt ons moreel op onze plek als wij de moed dreigen te verliezen. Of dat nu is door tegenwerking van anderen, door rampspoed en tegenslag, of door persoonlijk onvermogen. Een schip kan niet eeuwig voor anker blijven liggen, maar vaart uit zodra de wind en het getij mee zitten. Zo ook is ‘hoop’ de stellige verwachting dat wat er nu gebeurt, weer voorbij zal gaan, en dat daarna ons leven beter zal worden. ‘Hoop’ is het anker van de mysticus tijdens de donkere nacht van de ziel.
En dan de ‘liefde’. Jezus zei: “Heb uw naaste lief zoals u zelf en God boven alles”. Maar wat bedoelde hij nou precies met liefhebben? Ik houd van drop, maar ik kan prima leven zonder. Een ander houdt heel erg van chocola, en eet het het liefst iedere dag. De liefde voor de fles gaat echter heel veel verder, een alcoholist kàn niet meer zonder. De liefde voor muziek houdt in dat veel musici zich geen leven zonder muziek kunnen voorstellen, maar dit is geen verslaving; het is een verrijking. Wat verliefde pubers meemaken lijkt niet op de liefde tussen twee mensen die al vijftig jaar gelukkig met elkaar zijn. De liefde tussen broer en zus is weer heel iets anders. Zo zijn ook naastenliefde en amoureuze liefde allebei weer totaal verschillend. In het Oud-Grieks bestonden er voor al deze soorten liefde verschillende woorden. Er was dus geen verwarring mogelijk. Voor ons als Rozekruisers is de zendbrief van Paulus over de liefde (1 Korintiërs 13, lees met name vers 4 t/m 7) de beste uitleg van wat Jezus bedoelde. Paulus schreef in het Grieks en hij gebruikte hier het woord ‘agapè’, dat nog het meest overeenkomt met wij broederliefde, naastenliefde of zelfs mildheid zouden kunnen noemen. Het is het meest mystieke aspect van liefde.
De klassieke filosofen gaven de mensen dus een levenswijze aan, gebaseerd op de deugden. Zo is ook het Rozekruisers onderricht bedoeld om tot een levenswijze, een filosofie te leiden. Wij leggen geen dogma’s op. Wij zeggen niet hoe onze leden hun leven moeten leiden. Wat wij doen is inzicht geven in de goddelijke wetten en deze demonstreren. Op die manier ontstaan vertrouwen en hoop. Wij reiken oefeningen aan voor een alchemie waarmee wij onze ondeugden, onze zwakheden om kunnen zetten in deugden. Wij proberen ons tijdens onze gezamenlijke convocaties, gedurende onze persoonlijke meditaties in het Kosmisch Sanctum en door middel van het werk van de Raad van Troost, af te stemmen op elkaar en onze medemens. Zo maken wij van agapè een activiteit in plaats van een abstract onderwerp. Het is de bedoeling dat ieder lid uiteindelijk tot een persoonlijke filosofie komt. Een levenswijze waar hij of zij persoonlijk door groeit en gelukkig wordt. Wij noemen dit doel Diepe Vrede of ook wel het Summun Bonum, het hoogste goed. Op die manier verbeteren wij de wereld door ons zelf te verbeteren.