November 2020

 In de psychologie zijn er veel verschillende modellen of theorieën over hoe de menselijke psyche in elkaar zit. Als je kranten leest en naar de televisie kijkt, lijkt het alsof iedereen het er over eens is dat ‘wij ons brein zijn’. We kennen allemaal het beeld van de neuropsycholoog die met een setje plastic hersenen in zijn hand aan ons uitlegt waarom wij ons gedragen zoals wij ons gedragen. Deskundigen en leken doen constant uitspraken als: “ons brein doet dit”, “ons brein wil dat”. In het begin ging dat vaak gepaard met een heel ingewikkelde uitleg van welke deeltjes van onze hersenen hierbij betrokken zijn. Tegenwoordig laat men dat liever weg.

Toen ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw psychologie studeerde was ik gefascineerd door onze hersenen. Maar ik stond daar redelijk alleen in. In de collegezaal zaten een tiental psychologiestudenten en ongeveer vijftien studenten geneeskunde die later neuroloog wilden worden. Neuropsychologie was een facultatief bijvak. De kennis die we hadden over ons brein was gebaseerd op onderzoek uit de achttiende en negentiende eeuw, schotwonden uit de eerste wereldoorlog en EEG’s (een techniek waarmee vanaf de buitenkant van het hoofd de electromagnetische activiteit van de hersenoppervlakte wordt gemeten). De mens werd nog steeds algemeen gezien als een tweeledig wezen met een lichaam en een bewustzijn. Daarbij waren er grofweg twee scholen: de pure materialisten en de dualisten. De ene professor zei: “het brein scheidt bewustzijn af zoals de nieren urine afscheiden”, de andere zei “de hersenen zijn een soort radio, een interface tussen de geest en het lichaam.” Maar hoe het precies werkt wist niemand. Onze kennis over het brein was gelijk aan die van Sigmund Freud. Honderd jaar lang hadden psychologen het over de ‘black box’, de zwarte doos waar je nooit in zal kunnen kijken. Wij wisten niet eens of alle hersenfuncties een vaste locatie hebben of dat delen van het brein de functie van een  ander onderdeel kunnen overnemen. Voor beide meningen waren sterke argumenten.

Terwijl ik studeerde ontstonden de eerste imaging technieken. Met behulp van positron emissie tomograven, primitieve scanners, konden wij in een levend brein kijken. De resolutie was bijzonder gering. Een kubieke centimeter was al heel wat. De scantechnieken zijn in de afgelopen dertig jaar steeds nauwkeuriger geworden en inmiddels hebben wij een resolutie van een kubieke millimeter. Maar dat zijn nog steeds miljoenen cellen! Toch hebben wij in de afgelopen twintig jaar meer over de hersenen geleerd dan in de tweehonderd jaar ervoor. We weten inmiddels wat de verschillende regio’s in de hersenen doen. We weten dat sommige gebieden van de cortex de functie van andere gebieden kunnen overnemen en andere niet. We weten dat geen twee stel hersenen gelijk zijn en dat de ‘bedrading’ enorm kan verschillen. En we weten dat het bewustzijn gebruik maat van circuits in de hersenen. Dus gebieden die met elkaar verbonden zijn.

Een voorbeeld van zo’n circuit is het ‘default system’. Het is het deel van je brein dat actief is als je niet bewust bezig bent met een specifieke taak die aandacht vraagt. Het default system overpeinst de toekomst en herkauwt gebeurtenissen uit het verleden. Het mijmert en het piekert. Mijmeren is fijn, piekeren is heel vervelend. Het default system is voor mij een van de duidelijkste bewijzen dat wij niet ons brein zijn. Piekeren voelt voor vrijwel iedereen als ‘niet-eigen’. Piekeren overkomt je. 

Het moge duidelijk zijn dat ik behoor tot de school die de hersenen als interface tussen lichaam en geest beschouwt. In mijn ogen is ‘ik’ de focus van ons bewustzijn. Ik ben mij bewust van … Mijn brein maakt dat ik mij bewust kan zijn van de indrukken van buitenaf die mij door de zintuigen heen bereiken. Het brein maakt dat ik mij bewust kan zijn van de herinneringen aan gebeurtenissen uit het verleden. Het brein maakt dat ik mij bewust kan zijn van de dingen die in de toekomst zouden kunnen gebeuren. Maar ik ben niet mijn brein. Als ik mijn teen stoot, ben ik met al mijn bewustzijn in mijn teen! Niet in mijn hoofd. De terugtrekreflex vindt plaats in mijn ruggenmerg. Niet in mijn hoofd. De adrenaline wordt aangemaakt in mijn klieren, niet in mijn hoofd. Pas een tiende seconde nádat ik mijn teen heb gestoten keer ik, keert mijn bewustzijn, terug naar mijn brein.

De Rozekruisers ontologie leert ons dat onze ziel ons lichaam binnengaat op het moment van onze eerste ademhaling en dat deze het lichaam verlaat met de laatste. In de tussentijd zijn wij een bewust levend wezen. Ons brein, onze hersenen, zijn een ontzettend belangrijk onderdeel van ons lichaam. Zij zijn het regelsysteem. De centrale van waaruit vrijwel alles gebeurt. De focus van ons ik zit bijna altijd in dat brein. Bijna altijd. Maar niet als je je teen stoot, niet als je slaapt en niet als je een bijna-dood-ervaring meemaakt.

Met de beste wensen voor Diepe Vrede,

Oprecht en Broederlijk,

Michiel Schillhorn van Veen, FRC

Grootmeester