Mede namens het Bestuur van Stichting AMORC, de officianten en de medewerkers van de Grootloge, wens ik u allen een gezegend 2022! Ik hoop van harte dat het jaar dat nu voor ons ligt in alle opzichten een beter jaar zal zijn dan de twee die wij nu achter ons hebben gelaten. Moge het Licht, het Leven en de Liefde van het Kosmische u allen verlichten, kracht geven en inspireren zodat u in het komende jaar weer voortgang maakt op uw levenspad.
Toen ik nog niet zo lang lid was stond er vaak onderaan een brief of stukje in het afdelingsblad “L.L.L.” boven de ondertekening. Dat staat voor “Licht, Leven en Liefde”. Tegenwoordig doen we dat niet meer zo vaak. En dat is eigenlijk wel jammer.
Licht, Leven en Liefde zijn namelijk de drie kernbegrippen uit het rituaal van onze Convocaties. Zowel in het Loge-/Chapterrituaal als in het Pronaosrituaal spelen deze drie woorden een prominente rol. Als de Colombe de kaarsen aansteekt in de Loge of Chapter, spreekt de Prediker daar diepgaande zinnen bij uit. Als de kaarsen gedoofd worden in de Pronaos, heeft de Meester daar ook een aantal veelbetekenende woorden bij.
Als wij de woorden van de Prediker vertalen naar de huidige stand van de sterrenkunde, dan zien we opvallende overeenkomsten. Het is daarbij heel belangrijk om ons realiseren dat onze ritualen ouder zijn dan de moderne natuur- en sterrenkunde! Toen Dr. H. Spencer Lewis deze woorden in 1915 in de eerste Loge Convocatie in New York uitsprak, bestond het concept van de “Big Bang” nog helemaal niet! George Lemaître schreef het artikel waarin hij de Oerknaltheorie beschreef, namelijk pas in 1926. En in 1927 weersprak Albert Einstein de theorie van Lemaître, omdat hij niet kon geloven dat het heelal een begin kende.
“Het Zijn heeft nooit een begin gehad, omdat ‘niets’ geen ontstaan kan geven aan ‘iets’.”
Volgens de moderne wetenschap hebben tijd en ruimte een begin. De vraag wat er vóór het begin van de tijd was, is betekenisloos. Want het begrip ‘vóór’ heeft alleen maar betekenis ìn de tijd. Wat we wèl kunnen vragen, is wat er dan ‘buiten tijd en ruimte’ is. Op die vraag geeft de Prediker antwoord: Het Zijn heeft geen begin. Het Zijn moet dus zijn oorsprong hebben buiten de tijd en de ruimte, want het was er al toen tijd en ruimte begonnen. Daaruit volgt logischerwijze dat er buiten de tijd en buiten de ruimte dus geen ‘niets’ is. Maar het is ook niet ‘iets dat wij kunnen kennen’ omdat wij zelf wèl deel uitmaken van tijd en ruimte. Het woord dat filosofen gebruiken voor het onkenbare, buiten de sluiers van tijd en ruimte, is “God”. De Kaballa spreekt over “En Sof” (het oneindige).
We hebben het hier dus niet over de geopenbaarde (‘immanente’) god of goden van de theologen van allerhande verschillende religies, maar over de onkenbare (‘transcendente’) god van de filosofen en de mystici.
“Duisternis doordrong alles voordat licht kwam. Maar licht kwam niet uit duisternis, omdat duisternis de afwezigheid is van licht.” Waar kwam dat licht dan wèl vandaan?
Volgens de Big bang theorie zijn tijd en ruimte ongeveer 13,8 miljard jaar geleden tegelijk plotseling ontstaan, samen met alle materie en alle energie die er op dit moment nog zijn. Het universum was op dat beginmoment oneindig klein en oneindig dicht. Omdat dit heelal ongelooflijk snel groter werd, vergeleken Lemaître’s volgelingen dit gebeuren met een ongekende explosie, de Oerknal of Big Bang. Lemaître was overigens een Room-Katholieke priester, hij zag hier juist het Woord in actie.
“Licht is een eigenschap van Zijn.” Na één miljoenste seconde is de kosmos ver genoeg uitgevouwen om electronen, quarks en neutrino’s uit de wiskundige abstractie van hun golffuncties te materialiseren. En binnen drie minuten waren er protonen en neutronen gevormd. Al die deeltjes interacteerden met elkaar via de electromagnetische kracht, dat wil zeggen fotonen oftewel licht. Het licht was er dus al wèl, maar het kon nog niet schijnen. Want in dat gloednieuwe universum zat alles zó dicht op elkaar dat de fotonen nog geen kant op konden. Ze werden alleen maar binnen in elkaar verstrengelde partikeltjes uitgewisseld. Pas na 240.000 jaar is het universum ‘transparant voor licht’. De eerste atomen vormen zich. De wetenschap noemt deze periode de “Dark Ages” omdat er nog geen sterren bestaan. Het licht scheen eindelijk, maar het was nog zonder warmte en zonder weerkaatsing.
Honderdvijftig miljoen jaar later is het eindelijk zo ver: de eerste sterren worden gevormd. “Dichtheid brengt warmte voort uit licht,” en “toen ontstonden levende wezens.”
Moeten wij ons voorstellen dat de eerste sterren zelf al levende wezens waren? Misschien. Maar er zijn in ieder geval sterren nodig voor planeten, en er zijn warme, waterrijke planeten nodig voor het Leven zoals wij dat kennen.
Merk op dat er op geen enkel moment te voorspellen valt wat het gevolg is van “de toenemende ingewikkeldheid van het Zijn”. Uit de quarks en electronen van de eerste drie minuten is de ontwikkeling van sterrenstelsels niet te voorspellen. Uit het bestaan van waterstof, helium en lithium is levende materie niet te voorspellen. Uit de virussen en bacteriekoloniën van de eerste drie miljard jaar leven op Aarde, zijn geen zangvogels en paardenbloemen te voorspellen. Uit de zenuwstructuren van vissen en dinosaurussen is niet te voorspellen dat er honderd miljoen jaar later mensen zullen zijn die muziek maken met fluiten met vogelbotjes en prachtige schilderijen maken op de muren van diepe, donkere grotten. En die voorouders van ons zouden nooit hebben kunnen voorspellen dat ik hier nu op een laptop een brief aan u zit te typen.
Pas in het bewustzijn van de mens (en eventuele bewuste wezens op andere werelden mogen wij ook mensen noemen) wordt de heerlijkheid van het Universum weerspiegeld. Dan schijnt het Licht en wordt het Liefde.
Maar zoals de meester ons in de Pronaos leert: “Licht, Leven en Liefde hebben altijd al bestaan in de Eenheid waarin zij verblijven”. In die Eenheid, buiten tijd en ruimte, is het Goddelijk Plan geformuleerd. En in dat Goddelijk Plan is de toenemende ingewikkeldheid van Zijn wèl voorzien.